Oorsprong - volgens de legende - der lapnamen bij onze vissers
In de jaren zeventienhonderd en zoveel, stond er aan de voet van de Blankenbergse duinen aan de oostzijde een hutje, waarin een toverheks verscholen zat. Niemand waagde er om ’s avonds in de omgeving te vertoeven of er voorbij te trekken, want men zou zeker betoverd worden. De schrik onder de Blankenbergse bevolking zat er goed in, totdat in 1791 een geweldige storm uitbarstte.
waar het hutje van de Blankenbergse heks stond |
Najaarse orkaanwinden berokkenden enorme schade. De golven waren zodanig reusachtig groot, dat men ze tot in Uitkerke konden zien! De daken van de enge huisjes werden simpelweg weggeblazen, evenals de schrale hutjes werden tot gruis herleid. Tot groot jolijt van de bevolking bevond zich ook het hutje van het venijn erbij en lag zij onder het puin begraven.
Blankenbergse heks aan het werk in haar hutje |
Opeens, terwijl er iemand in het puin aan het roeren was, kwam er een zwart hondje gelopen, met bellen rondom de hals, dat naarmate in grote toenam en voortdurend riep!: …Roes, roes, roes! Zo kreeg het de naam van Roeschaard! Algemeen werd aangenomen en zelfs gevreesd, dat de heks in een dier was veranderd. Vanaf dit moment, vertoonde Roeschaard zich onder alle gedaanten onder de Blankenbergse mensen. Vooral onder de vissers. De hond veranderde soms in een kat, in een ezel en dikwijls in een visser.
Meermaals werd de rust der vissers tijdens de nacht verstoord, door te roepen, dat er storm op komst was. Andere keren sleurde hij kleine kinderen weg. Vervolgens bemoeide hij zich tijdens de gesprekken van de vissers. Een woord kon de Roeschaard als het ware onmogelijk uitspreken. Het was de naam van de Almachtige, die hij met ‘Pot’ aanspraak. Men is tegenwoordig nog altijd de mening toegedaan, dat er van deze legende nog steeds iets van waar moet zijn, want men hoort dikwijls onder de vissers zeggen: ‘Potdomme, Potverblomme,…’! Men denkt werkelijk, dat het een laatste spoor zou zijn van de Roeschaard.
Dagelijks gespreksonderwerp van de vissers over de Roeschaard. Zij spraken over niets anders meer. |
Ook de vissersvrouwen ondervonden de plagerijen van de Roeschaard. Dikwijls lag er een kindje naast het wiegje hevig te schreien. Een medelijdende vrouw, die zich ontfermde en het verzorgde moest tot haar grote verbazing en schrik aanhoren, dat het ukje luidop begon te lachen en de kreet liet horen van: ‘roes, roes, roes,…’ Op den duur sprak men niets over anders meer, dan van de Roeschaard en zijn pesterijen. Onnodig hier erbij te vertellen, dat de Blankenbergenaars, waarlijk hun leven vergald zagen zien en het meer dan moe waren. Maar er kwam een uitkomst en redding.
De vreemdeling in aantocht |
Alle vissers kwamen de man bedanken en wilden voortaan bevrijd blijven van de kwelduivel. De zonderlinge man zei: ‘…dat het nodig was om van naam te veranderen. Wie een lapnaam droeg en bleef dragen, zou voor altijd bevrijd blijven van de Roeschaard zijn plagerijen’. Iedereen waagde erop om van naam te veranderen. De zonderlinge vreemdeling, begon alle vissers te herdopen met zeewater, waaronder de Roeschaard de vissers niet meer zou herkennen. Hij sprak volgende woorden uit:
Ik doop u,
En Roeschaard,
Die lelijkaard,
Keere zich om,
Romme, dom,dom,
Uw naam is… (dan werd de lapnaam uitgesproken)
Hierbij ontstond het gebruik om de vissers te herdopen, totdat de Roeschaard helemaal was vergeten. Bij latere gebruiken was er zelfs geen spoor meer van hem te herkennen. Een volgend doopvers, dat in de loop der tijden in gebruik werd genomen, was de volgende:
De olme dol,
De versche dol,
Den edelbot,
Den advocaat,
Waer ’t waeter in gaet,
Uw naam is...
Heden ten dage is het gebruik van herdopen bij de vissers verloren gegaan. De lijst der lapnamen nam vanaf dit moment dan ook geen uitbreiding meer en gingen over van vader op zoon. Nooit werd een visser door zijn maten met zijn ware naam aangesproken en was de familienaam totaal onbekend.
Dit was een van de redenen, dat er bij het postbeheer van toen, in het visserskwartier heel wat brieven niet besteld konden raken, omwille van de lapnaam en adresloos waren. Kinderen van vissers die op school zaten, wisten zelfs hun eigen familienaam niet, gewoonweg omdat zijn steeds met hun lapnaam werden aangesproken. Lapnamen zoals: ‘Tabak, Spelle, Keerse, Schelemussche, Kloefe, de dikke, de magere, de scheele,…
Noot: deze sage werd voor een eerste maal gedeeltelijk in het Jaarboek van Conscience’s Genootschap te Blankenberge in het jaar 1873 neergeschreven. Hendrik Conscience verbleef veel te Blankenberge, had er veel vrienden en hield er het Vlaamse leven zo in stand. Bovendien vertoont de Blankenbergse sage veel gelijkenissen met die van "Lange Wapper", die te Antwerpen in de Schelde verbleef.
Bron:
Ons Volk ontwaakt 29 juni 1912
Noël De Mey
Op de hoogte blijven? Abonneer je op mijn feed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten