Als jonge knaap ging hij naar een Vlaamse school en kenmerkte zich door zijn ijver en snelle geest. Wanneer zijn vader hem nodig had tijdens zijn werkzaamheden, onderbrak hij zijn lessen zonder ze vaarwel te zeggen en na hulp geboden te hebben, nam hij 's avonds zijn boeken om er afgezonderd verder te studeren. Ook zijn vrije tijd werd benut voor zijn verdere ontwikkeling terwijl andere leeftijdsgenoten zich aan ontspanning waagden.
Zijn studies vervolmaakte hij in het Frans. Iets, dat hij zichzelf had opgelegd. Hij drong zo ver door, dat hij enige tijd later het treurspel Maria Stuart in Vlaamse rijmen vertaalde. Door het opstellen van allerlei gelegenheidsverzen begon hij als jongeling een zeker aanzien te verwerven in Kortrijk. Het duurde niet lang of hij kwam in contact met voorname edelmoedige raadgevers en beschermheren. J.B. Ovyn, die een priester en als zendeling in Holland actief was behoorde tot zijn kring. Bij het overlijden van priester Ovyn in 1799, zong Hofman hem dankbaar toe: "Ik hoorde hem de kunst des grooten Vondels prijzen..."
Op 22-jarige leeftijd ondertekende Hofman de standregels van de Kruisbroeders en begon daarna toneelstukken te schrijven. Zelf stond hij op de planken als speler. In 1788 werd zijn eerste stuk vertoond: "De ware Vaderlander". Zijn eerste rol, die hij vervulde, was deze van Artaban in het toneelstuk "Antaxereces" en muntte uit in deftige vaderrollen.
Zijn bloeiperiode duurde van 1810 tot 1828. In 1811 won hij zekere zeven onderscheidingen; in 1812 waren het er vijf; in 1816 drie; in 1818 vier; in 1820 terug vijf; in 1821, 1823 en 1824 ieder jaar vier; in 1826 terug vijf en in 1828 drie. Bovendien behaalde hij 65 eremetalen, waarvan 41 eerste prijzen.
Op 31 december 1799 trad J.-B.-J. Hofman in het huwelijk met Maria-Joanna van Dommele en kregen acht kinderen. Een dochter van hem Clara-Anna (1802-1827) was zelf gedurende enige jaren een bewonderenswaardig toneelliefhebster. Een zoon Florentijn was in 1843 actief als geheimschrijver van de "Maatschappij der schoone kunsten" en nadien was hij als griffier van het Vredegerecht verbonden te Avelgem.
Volgens een geboorteakte uit 1801, was de vader als herbergier actief en bezorgden zijn vrienden hem een kleine post ten dienste van de stad. Op 29 juni 1810 deed hij zijn eerste ronde als...belleman.
De bejaarde Hofman werd op 24 juli 1835 door een beroerte getroffen, terwijl hij bezig was aan een onvoltooid gedicht over Willem I. Hij, overleed een week later op 2 augustus 1835 en werd begraven op het Magdalenakerkhof naast de kapel. Ook zijn vrienden van de Ghinste, de Jonghe en van de Wiele rusten naast hem. De stad schonk de grond terwijl de Kruisbroeders het jaar daarna een eenvoudig gedenkteken bekostigden.
Brontekst:
Ons Land 22 januari 1927 (Th. Stevens)
Noël De Mey
Op de hoogte blijven? Abonneer je op mijn feed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten