zondag 1 februari 2009

Hendrik Conscience 1812-1883

Laatste update: 04-01-2014

De dood van Hendrik Conscience


Hendrik Conscience 1812-1883
Hendrik Conscience
Ons Volk Ontwaakt
Hendrik Conscience (1812-1883) overleed na een langdurige ziekte op maandag namiddag 10 september 1883, om 17u30, op de leeftijd van 71 jaar te Brussel. De lijkdienst vond plaats op donderdag 13 september, in de in de parochiale kerk van St.-Bonifacius en de daaraan verbonden kosten, werden door de Staat met alle eer gedragen, aan de man die de hogere graad of Groot Lint van de Leopoldsorde bezat.

De Minister van Binnenlandse Zaken had enkele dagen vooraf nog aan de roemrijke schrijver laten weten dat dergelijke benoeming hem zou worden toegekend. Doch de geachte man, bedankte voor de eer en antwoordde daarop: ‘ Men zou liever aan de jonge kunstenaar, die mijn beeld heeft gemaakt te Antwerpen, tot ridder in de Leopoldsorde benoemen’. Bij het schrijven van dit verzoek, moest men toen zijn hand vasthouden.


Schoonselhof
Ons Volk ontwaakt 25-05-1912
Begraafplaats Schoonselhof
Schoonselhof
Ons Volk ontwaakt 25-05-1912


Na de plechtigheid werd zijn lijk voorlopig neergezet in een grafkelder op het kerkhof van Elsene. Vervolgens werd het dode lichaam, op zondag 17 september 1883, naar Antwerpen overgebracht, zijn geboortestad, om daar volgens verzoek van de overledene ter aarde te worden besteld op het Schoonselhof*.
De rouwkapel werd ingericht in de zaal, welke nog volledig versierd was met de geschenken van het onvergeetbare septemberfeest van 1881 (25-9-1881). Bij de kisting werd een perkament ingesloten waarop het volgende stond geschreven:

Hier rust het stoffelijke overschot van

Hendrik Conscience

Vlaanderen’s Grooten Dichter
Geboren te Antwerpen,
Den 3e December 1812, overleden
Te Elsene-Brussel
Den 10e september 1883

Als edele Mensch wist hij rein te leven
En rein te sterven

Zijne verhevene gedachten, zijne
Edele gevoelens, zijne
Glinsterende waarheden zijne
Liefdevolle scheppingen volgen overal
Zijnen schoonen naam, goddelijk
En onsterfelijk.

Waren aanwezig bij de lijk kisting, de ondergetekende getuigen:
Julius Hoste
Emanuel Hiel
Xavier Havermans
Smaelen

Een groot aantal buitenlandse deputaties van letterkundige verenigingen uit Nederland, Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, waren al van de woensdag te Brussel aangekomen, om de lijkdienst bij te wonen. Zelfs Conscience’s vriend, de rector van de universiteit van Praag, kwam persoonlijk zijn eer betuigen. Zijn schoonzoon Anthuenis, met wie Conscience een zeer goede verstandhouding had, was bij dit alles aanwezig, die van Gent teruggekeerd was, waar hij de dag voordien om 22u00 zijn eigen vader had zien sterven.

Het was dan ook een zware slag die de Vlaamse beweging trof. De beminnenswaardige grijsaard, mocht dan ook voor zijn roem en onze letterkunde genoeg verwezenlijkt hebben, hij bleef en was een middelpunt waarheen men ging. Het was alsof het naar een heilige plaats was, om zich te verdiepen in het verleden en om hoop en vertrouwen te vinden voor de toekomst. Foto’s werden door fotograaf (Alfred of Albert) Geruzet  op beeld vastgelegd. Vervolgens werden volgende commissies waargenomen:
De Breydelcommissie van Brugge, met voorzitter-advocaat Coppieters aan het hoofd, met hun standaard.
De maatschappij van Schone Kunsten uit Kortrijk;
De Vlaamse Leeuw uit St.-Jans-Molenbeek;
De Rooskring ‘Onder Ons’, uit St.-Jans-Molenbeek;
Het Willemsfonds uit Schaarbeek;
De Morgenster uit Brussel;
De verenigde Vlamingen uit Brussel;
De Letterkundige vereniging en het Willemsfonds uit Kortrijk;
De Cercle artistique litéraire uit Brussel, geleid door de voorzitter dhr. Vervoort;
De kunstkring ‘Wees u zelf’ uit Antwerpen;
Met Tijd en Vlijt en de Wijngaard uit Leuven;
De Noordster uit Brussel;
Het Algemeen bestuur van het Willemsfonds;
De kring Le Progrès;
De uitgevers der werken van Conscience;
De deputatie van het Handelsblad;
De Veldbloem en Benoitskring uit Brussel;
De Snellaertskring uit Gent;
De toneelliefhebbers uit Brussel;
De Vlaamse Broederbond uit Brugge;
De afgevaardigden en leden van de Nederduitse Bond uit Antwerpen, van het Davidsfonds, en van de letterkundige verering van de katholieke kring van Antwerpen.

Buiten het Museum-Wiertz verdrong zich een ongelofelijke ontelbare menigte, waarbij de maatschappijen onophoudelijk toestroomden. Op een gegeven moment was men genoodzaakt, slechts één afgevaardigde per maatschappij nog binnen te laten. Alle bezoekers, ook de gewone man, waren erg getroffen door de tegenstelling: ‘Hier het leven, daar de dood’!

Plots weerklonk een trompetgeschal aangebracht door de troepen van het garnizoen dat in aankomst was. Daar Hendrik Conscience, Grootofficier in de Leopoldsorde was, werd aan hem de militaire eer bewezen door de helft van het garnizoen. Compagnies der karabiniers, grenadiers, gidsen, artillerie en het pompierskorps van de stad Brussel namen hun plaatsen in de rue Wiertz en in de rue du Remorqueur. De koning liet zich vertegenwoordigen door zijn ordonnansofficier, kapitein Pierre Paul Chrétien (1858-1928).

Waren verder nog aanwezig: kapitein Emile-Joseph-Jean Libbrechts (1848-1912), aide-de-camp van het Ministerie van Oorlog; dhr. Van Dieren; letterkundige Snieders (kan Renier (1812-1888) of August (1825-1904 zijn) ; kunstschilder, Edward Dujardin (1817-1889); Jan De Laet (1815-1891); Lambert Van Ryswyck (1822-1894)kolonel Stoefs van het 3e legioen van de burgerwacht; de bestuurder van het conservatorium van Brussel François-Auguste Gevaert (1828-1908); krijgsauditeur Pierre Tempels (1825-1923); letterkundige Camille Lemonnier (1844-1913); de bestuurder van de Koninklijke Muntschouwburg van Brussel Oscar Stoumon (1835-1900); Victor Driessens (1820-1885);  de burgemeester van Sint-Jans-Molenbeek, Henri Holvoet; de Waalse volksdichter Antoine Clesse (1816-1889); kunstkenner Arthur Stevens (1825-1890) ; kunstschilder Louis Tuerlinckx (1820-1894); kabinetsoverste van de Minister van Openbaar Onderwijs, dhr. Van Camp; advocaat-generaal, dhr. Staes; dhr. De Geyter; volksvertegenwoordigers Pierre Tack (1818-1910), Victor Arnould (1838-1894) en Emile Féron (1841-1918); de voorzitter van het Davidsfonds van Kortrijk, (Adolf) Verriest (1830-1891); het gemeentebestuur van Brugge met vertegenwoordigers heren schepenen Alfred Ronse (1835-1914) , Emile Cauwe (1845-1908), priester-gemeenteraadslid Florimond Fonteyne (1856-1923) in groot uniform, gemeenteraadslid dhr. Muuls en priester-schrijver Emiel Demonie (1846-1890); de gemeenteraad van Antwerpen met vertegenwoordigers heren, Van Beere, senator Nicolas Cupérus (1842-1928) , Jan Van Ryswyck (1853-1906), kunstschilder Alexandre Markelbach (1824-1906) en August Michiels.

Conscience was onze patriarch, onze wijze man geworden: vooral wij, de oudsten in de beweging, die met hem jong zijn geweest, hadden onze achting en verkleefdheid tegen hem met de jaren zien groeien. Volmondig leggen we hier een getuigenis af, dat velen van ons in hem een ware en gemoedelijke vriend verliezen. Hendrik deed veel voor onze letterkunde. Jammer dat hij in het laatste van zijn leven, de dageraad der Vlaamse verlossing niet heeft mogen zien aanbreken.

De Vlaamse schrijver heeft een prachtig leven achter zich gelaten. Hij is gestorven met de troost der Moederkerk en dit is zeker een schone bekroning voor de lange rij verhalen, die allen met een godsdienstig gevoel zijn doortrokken en de onmiskenbare katholieke stempel van ons volk dragen.

Zoals het bij elke sterveling is, was het leven van Conscience er een van verdriet en smart. Hij heeft harde dagen te verwerken gekregen. Gehuild bij het overlijden van zijn kinderen (vier van de vijf overleden op jonge leeftijd). Hij heeft geleden onder de laster van enige benijders, tegenstrevers en partijdrijvers, die hem het leven in zijn geliefde Antwerpen, dikwijls bitter hebben gemaakt, omdat hijzelf geen man van de politieke stempel was. Dit kon niet gezegd worden van het gewone volk. Als schrijver heeft hij meer dan ooit, zekere ondersteuning en toegenegenheid mogen ondervinden.

Vanaf het eerste ogenblik, dat hij als schrijver zijn eerste werk gehad geschreven, vond zijn werk weergalm in alle harten en die is hem zeker een halve eeuw bijgebleven, niet alleen binnen onze grenzen maar ook daarbuiten. Geen schrijver in Europa toen, kon op zoveel eer roemen wanneer hij zijn 100e boek had uitgegeven en wanneer de schrijver, die zich al in zijn leven door het brons had zien vereeuwigen. Doch dat laatste woord is niet toepasselijk. Brons kan vergaan, maar zijn schrijfwijze nooit. Het zal blijven voortleven van vader op zoon, van geslacht tot geslacht en altijd in de harten van de Vlamingen roeren en verrukking teweeg brengen.

Voor zijn overlijden had de schrijver met een grimlach die eigen was aan hem nog gezegd:
’Och het kan hier niet blijven duren en heb alles genoten van wat de wereld geven kan. Ik ben in zekere zin een gelukskind geweest’.
Arrondissementscommissaris Hendrik Conscience
Hendrik Conscience in
zijn dienstkledij als
arrondissementscommissaris
te Kortrijk
De Stad 08-09-1933

Toch waren wij van oordeel dat de grijze schrijver wat langer onder ons had mogen blijven. Wij hadden dan nog dikwijls naar het Wiertz-museum kunnen gaan, waar hij de bewaarder van was. We konden dan gedurende de laatste tijd in de hof, onder een tent, tijdens de avonden van zijn leven, nog zoveel mogelijk genieten van Gods lieve natuur, die hij altijd had bemind. Hij zat daar met zijn jongere vrienden, waarmee hij dertig jaar geleden naar de heide trok en er zijn stof meebracht voor het tot stand brengen van zijn vertellingen. In dat zelfde museum, in de benedenzaal, bevond zich de kamer der herinneringen.

Aan die muren hingen zijn portretten, schilderijen en gravures, huldebewijzen van vrienden- kunstenaars en tevens verschillende fragmenten van werken, die uit zijn werken genomen waren. Het is met een gevoel van diepe droefheid dat wij daar die lauwerkronen met hun treffende opschriften hebben ontmoet. Vooral het geschilderde portret van de schrijver, dat hem voorstelde in al de kracht van zijn ouderdom, 26 jaar geleden toen hij nog te Kortrijk woonde en er gedurende een tiental jaar arrondissementscommissaris was.

Maar God heeft er nu anders over beslist. Hij heeft Conscience tot zich geroepen, na hem een glansrijk leven geschonken te hebben, maar moeten tegelijkertijd de hemel dankbaar zijn, dat we dergelijk genie zo lang in ons midden mogen gehad hebben, vanwege al het goede die hij had verwezenlijkt.

Conscience als erezuil zal nooit vergaan! Hoewel hij rust in de heilige moedergrond. Zijn leven, zijn werken zijn een toonbeeld voor allen. Telkens wanneer we zijn brons zullen voorbijgaan, uw graf bezoeken, uw naam lezen, zullen we met meer moed de strijd voortzetten, waarvan u ons sinds een halve eeuw het voorbeeld hebt gegeven. Rust zacht, Hendrik in de schoot van de barmhartige God in wie u gelooft, vertrouwd hebt en in wie u altijd uw bewonderde liefde hebt gegeven.

Twee jaar eerder was Conscience nog aan een roman begonnen, getiteld ‘De Duivel’, maar had hem niet meer kunnen afmaken. Ten gevolge van een ondernomen reis naar Rochefort, die hij een jaar voor zijn overlijden nog ondernam, verergerde zijn toestand. Hij genas, doch dit was maar van korte duur. Voor enkele maanden kwam hij zijn huis niet meer uit. Naar zijn geliefde plekje in het hof van zijn geliefde Wiertz-museum, werd moeilijker en kon er zelfs niet meer gaan uitrusten. Vanaf dan hield de ziekte de Vlaamse schrijver, vast gekluisterd in bed tussen zijn vier muren.

Van de familieleden toen, vernam men dat Hendrik tot de laatste minuut al zijn geestesvermogen wist te behouden. Hij sprak met zijn familie met een zwakke stem, doch nog verstaanbaar. Hij sprak met kalmte over het einde dat hij voelde naderen en zei;’ de wet der natuur moet uitgevoerd worden’.
De dag voor zijn dood, kwamen zijn drie kleinkinderen, de twee zoontjes: Hendrik, Karel en dochtertje, Bertha Antheunis van mevr. Marie Antheunis –Conscience*, hem een tuil brengen van zijn uitverkoren bloemen. Terwijl hij met hen sprak en wist dat zijn einde nakend was, vond hij er genoegen in om op zijn bed de viooltjes, de reseda’s en de witte rozen uit te spreiden. Hij lachte de kinderen toe terwijl hij hen sprak over hun spelen met zijn gewone goedhartigheid. Conscience aanbad zijn kleinkinderen.

Hij uitte de wens dat zijn kleinkinderen bij hem zouden blijven. Alleen Hendrik, de oudste, die 12 jaar was, heeft de moed gehad, om aan het verlangen van zijn grootvader te voldoen. De twee jongste barstten in tranen uit en waren verplicht naar een naburige kamer te gaan.



Marie Conscience 1852-1922
Marie Conscience
1852-1922
In de nacht van zondag op maandag, vroeg hij voortdurend naar zijn vrienden van Antwerpen. Met een merkwaardige duidelijkheid, maakte hij een overzicht, van de verschillende tijdvakken op van zijn leven, te beginnen met zijn teerste jeugd. Nadien begon zijn doodstrijd, die lang en pijnlijk was.

Tot op het laatste ogenblik herkende Conscience de personen die hem naderden. Toen het woord het begaf, zijn tong het spreken belemmerde, zegde hij vaarwel met zijn ogen. Zijn echtgenote, zijn dochter Marie Conscience-Antheunis (1852-1922), de schoonzoon Gentil Theodoor Antheunis (1840-1907) met hun oudste zoon Hendrik en dhr. Julius Hoste, een oude vriend des huizes, waren door droefheid teneergeslagen. Laatstgenoemde werd door Conscience aangeduid als testamentuitvoerder. Het droeg het opschrift:’ Dit mijn testament in bewaring gegeven aan dhr. Juliaan Hoste (1848-1933), mijnen trouwen vriend, den 18 mei 1800 drie-en-tachtig’.

Gentil Theodoor Antheunis 1840-1907
Gentil Theodoor Antheunis
1840-1907

Hij had het uur van zijn dood voorspeld vanaf de eerste aanvallen van zijn doodstrijd. Zijn laatste woorden waren: ‘Breydel-De Koninck, Brugge’. Terwijl de volksschrijver tijdens zijn doodsstrijd aan het oude Brugge dacht, werd vanuit deze stad, aan de stervende een telegram gestuurd, dat door baron van Caloen ondertekend was, als voorzitter van de Vlaamse Broederbond. Zijn gevecht tegen de dood had toen zes uur geduurd. Hendrik Conscience is overleden aan uitputting, dezelfde ziekte waaraan Napoleon III en graaf de Chambord aan bezweken zijn.

De dokters van Conscience waren De Roubaix, Tririard, Joux en Hauben. Alleen dokter Hauben was aanwezig op de laatste ogenblikken van onze geliefde romanschrijver vooraleer hij bezweek en legde als volgt de ziekte uit waaraan Conscience geleden had.

Conscience overleed ten gevolge van een zwelling van de ondermaagwand. Van die plaats der maag, waar dit laatste orgaan in de darm overgaat. Het voedsel kon na vertering niet meer in zijn darm komen, omdat het tegengehouden werd door het gezwel, dat de ondermond van de maag versperde. Hij leed al enkele jaren aan een slechte spijsvertering. Toen hij de ‘Kerels van Vlaanderen’ schreef, kwam hij gedurende zes maanden zijn kamer niet uit. Verorberde haastig zijn middag- en avondmaal, dat men hem bracht.
Hendrik Conscience op oudere leeftijd
Hendrik Conscience
1812-1883
De Stad 08-09-1933
Eigenlijk was het niet eten, maar opslokken. Alle bezoek werd dan ook geweigerd, wanneer de schrijver aan zijn werktafel zat. Zijn echtgenote Maria Peinen, dochter en de dienstboden, werden slechts op het uur van zijn maaltijden een minuut toegelaten. Juist de tijd om zijn middag- of avondmaal op de tafel neer te zetten. Vervolgens rookte Conscience veel, wat dergelijke levenswijze op den duur het krachtigste gestel deed ondermijnen.

Maria Peinen, echtgenote van Hendrik Conscience
Maria Peinen
De Stad 08-09-1933
De ziekte die hem weggerukt had, duurde vijftien maanden. Men had de vreselijke aandoening proberen stil te houden, maar hij kwam het te weten. Vanaf dit ogenblik had hij geen rust meer. Hij kocht geneeskundige boeken en hield zich verder bezig met geneeskundige studies. Hij bezat een volledige bibliotheek van genees- en heelkunde.
Zijn liefde voor de natuurwetenschap, dreef hem aan om allerhande proefnemingen te doen. Hij plukte zo alle soorten van planten, die hij deed stoven en opeten, bij wijze van proefneming. Zo hij op visvangst ging, at hij een rauwe forel op en zei:’ het dier, het lichaam, moet aan de engel en de geest gehoorzamen’. Een andere oorzaak, die de werking van de maag moest storen, was dat hij veel at en dat hij daarna onmiddellijk aan het werk ging met het lichaam voorovergebogen. Deze houding belemmerde zijn omloop in de buik. Zijn dokters die hem verzorgden, konden hem niet meer afbrengen van zijn overtuiging. Conscience wist dat hij zou sterven.

Hij liet vervolgens een agenda na die nooit zal uitgegeven worden, waarin hij alles dag op dag optekende over zijn verschrikkelijke zieke. Hij hield enorm veel van deze agenda, die hij koesterde met een zekere jaloersheid. Vervolgens was onze geëerde schrijver vooral bezorgd voor zijn oudste kleinkind, Hendrik. Op 5 juni 1883, was hij nog naar Vorst gereisd, om er de uitslag te vernemen van de prijskamp der lagere scholen, waaraan zijn jonge beschermer had aan deelgenomen. Wanneer Conscience met zijn kleinzoon uit Vorst terugkwam, was het voor het eerst dat hij bloed spuwde. Zijn gezondheid was toen al erg gekrenkt.

Weetjes over Conscience

De oude vriend van Conscience, vertelt op een geestige, recht levendige manier, in het voortreffelijke tijdschrift 'la revue générale' enige bijzonderheden over Conscience's kinderjaren, in welke liefde tot natuurstudie, op een eigenaardige wijze zich reeds opdeed. In afwachting dat het artikel in zijn volledigheid kan gelezen worden, volgt hierna andere bijzonderheden over Conscience's huiselijk leven, opgetekend door zijn goede huisvriend en testamentuitvoerder Julius Hoste.

Conscience kende een weinig van alle vakken en gedurende zijn lange ziekte, liet hij zijn wonderen rusten, om allerlei handwerk te verrichten, zoals schaven, beitelen, hovenieren,..... Op zijn werkkamer werd er niemand toegelaten, daar alles overhoop lag door het gereedschap der alle vakken zijn plaats vulde. In het midden van deze plaats stond een lange tafel, waarop zich enige handschriften bevonden, omringt van potten, dozen en allerlei voorwerpen. Die zonderlinge tafel, had dienst gedaan, om de 'Kerels van Vlaanderen' uit het graf der vergetelheid op te delven (?) en gedurende 19 jaar schonk zij het leven aan menig gemoedelijk en ontroerende verhaal (?). Al wat zich op de schrijfkamer bevindt, werd stuk voor stuk door Conscience vervaardigd en weinige schrijnwerkers hanteerden met zoveel kennis de vliegende en schreiende schaaf.

Artikel uit de Gazette van Brugge over Hendrik Conscience
Gazette van Brugge
12-09-1883
Dikwijls heb ik Conscience op den Berg van het Hof, met een of ander gereedschap onder de arm, om zoals hij zegde: 'Zijne rusturen gezellig over te brengen'. Vermits ik vrije toegang had tot zijn werkkamer, ware het natuurlijk zonde niet een losse schets op papier te zetten van wat ik met eigen ogen heb gezien. Op de door hem zelf gemaakte houten schouw, stonden heel wat potjes en flesjes, want Conscience was een liefhebber van scheikunde. Links van zijn deur, stond een grote schrijnwerkerbank, en rechts in de hoek een draaibank, die beiden getuigden, dat de begaafde man er dagelijks op werkte. Menig meubelstuk werd door hem vervaardigd. Ontelbare stukken hout werden gedraaid, gebeiteld en herschapen in toppen, houten poppen en speelgerei voor zijn kleinkinderen.

Van polichinellen (hansworsten, janklaassen) gesproken, zal het niet van onpas zijn, hier iets over te verhalen dat door alle Vlamingen uit Brussel van mond tot mond wordt verteld. Conscience wist altijd iedereen te boeien wanneer hij aan het vertellen was over de poesjenellenkelder (marionettentheater) te Antwerpen nabij de Werf. Ik had hem reeds dikwijls gesproken over de al hier welbekende Machiel, die te Molenbeek voor de jongens der eerste broek, de werken van Conscience opvoerde in het Brussels Vlaams. Dat wil ik zien, zegde hij mij. Op een zekere Maandagavond trokken wij naar de Prado te Molenbeek alwaar de beroemde Jan Klaasen, de 'Boerenkrijg' ging vertolken.

Conscience en uw dienaar, werden door de polichinellenbestuurder met grote eerbetuiging ontvangen en bij uitzondering, mochten wij tussen de schermen blijven om Machiel en zijn artiesten aan het werk te zien. Conscience deed zich voorstellen aan de hoofdrolspelers: Simon, Brutus,... en ontvingen van de schrijver een woord van aanmoediging, totdat Machiel zowat 20 artiesten op de arm droeg. Wat er daar gelachen werd, is niet te beschrijven, want Machiel wilde de roman spelen zoals hij geschreven was.

De talrijke genodigden lieten hun geestdrift de vrije teugel vieren en van alle kanten wierp men bloemenruikers naar de houten toneelspelers, die de Vlaamse spraakleer door tussenkomst van Machiel op een ongelofelijke manier radbraakten. De bloemregen ging zijn gang en een boeket vloog door en door het klein geschilderd achterdoek en kwam zo terecht op de buik van Conscience terecht. Conscience raapte al lachend de zware ruiker op en zei: 'Wat weegt hij zwaar, 'k zou wel die blauwe bloemen willen kennen...' Conscience zette zijn bril op, en o wonder! Het was een grote rode kool, met kanten papier omzet.

Hij wenste Machiel geluk over de buitengewone bijval. Hij overhandigde hem de ruiker met deze woorden: 'Hier zijn uwe lauweren voor den soepketel!... doch het regende voortdurend lauweren uit de moestuin, totdat Conscience, mij bij de arm nam en riep: 'We trekken er van door, want indien het opgetogen publiek moest weten dat ik hier ben, waren ze in staat om de schrijver te roepen Ge weet dat ik lauweren schuw, het toneel is reeds een groentemarkt...en ik heb nog zes bloem...kolen zien liggen'.

Dit bezoek aan het beroemde Jan Klaasenspel van Machiel, vertelde Conscience aan al zijn vrienden. Tot op de dag, dat hij mij meedeelde: 'Dat er aanstaande zaterdag in zijn ontvangstzaal een vriendenfeest zou worden gegeven, waarop wij het spel van Machiel gingen nabootsen. 'k Zal voor de polischinellen zorgen, voegde hij er al lachend aan toe. En warempel, hij had een zestal polichinellen vervaardigd, zelf gebeeldhouwd, gekleed en geschilderd, waarvan zekere koppen treffend leken aan enige vrienden die aan huis kwamen. Eindelijk werd het feest gegeven, in tegenwoordigheid van een grote vriendenschaar. Terwijl Conscience zeer kunstig de houtenmannekens deed bewegen, moest ik de spraak van Machiel nabootsen. Wat er die avond afgelachen werd, weten de bezoekers nog dagelijks rond te vertellen.

Als loodgieter en smid moest Conscience voor niemand onder doen. Hij toonde mij destijds de ketting van zijn zakuurwerk, die hij op vier verschillende wijzen had gesmeed en daarbij had hij een gouden ring gesmeed van een stuk van twintig frank, om zijn uurwerk aan de ketting vast te leggen. Hij hield van smeden, want op zijn kamer stond aambeeld en een balslag der smisse. Ik bevond mij op zekere avond bij mevr. Conscience in de eetzaal, die zich bovenop het eerste verdiep bevond, waarboven de werkkamer van Conscience gelegen lag., Toen wij eensklaps hevig hoorden kloppen, dat al het pleister van de zoldering ons bijna op het hoofd viel.

Mevr. Conscience liep in allerijl naar boven...en de schepper van den 'Armen Edelman' was een koolschop aan het smeden, dat de vuursprankels door de opening der deur tot den trap vlogen! Ik heb dus gegronde reden te beweren dat Conscience alle vakken en hij zeer handig alle soorten van voorwerpen wist te vervaardigen in zijn rusturen, zoals hij zich uitdrukte. Gewoonlijk vervaardigde hij al het speelgoed der kleine kinderen en de knaapjes konden hem gen groter genoegen doen dan uit te roepen: 'Och grootvader, wat is dat schoon'! Brak er een tafel, stoel of een ander stuk van het huishouden, dadelijk trok Conscience met beschadigd meubel naar zijn werkkamer.

Wij hebben de geniale Vlaming reeds als beeldhouwer, schrijnwerker en kleermaker doen kennen, maar wij mogen er ook nog bijvoegen, dat hij de discipels (leerling, volgeling)van St.-Crispijn, goed den baard kon afdoen. Toen wij in 1874 samen, met wijlen Demol de boorden van de Rijn te voet hebben afgelegd, droeg Conscience schoenen die hij zelf had gemaakt! En in waarheid, misschien waren zijn schoenen niet naar de laatste mode gemaakt. Doch gedurende 14 dagen deed hij daarmee allerlei proeven. Hij liep ermee door de grachten en waterplaatsen, doch ze bleven waterdicht.

Als bloemenkweker had Conscience zijn weerga niet. Twee maanden voor zijn dood had dhr. Rolin-Jacquemyns het bevel gegeven, in het Museum een broeikas te doen bouwen. 'De weinige tijd die ik nog te leven heb, wil ik aan de bloemen besteden. 'k wil de bloemenleverancier van mijn vrienden worden': zei Conscience. In den hof en op het dak van het Museum bevinden zich een zestal plaatse broeikassen, die hij zelf maakte terwijl hij ziek was. Het hout werd door hem gezaagd, geschaafd en genageld en ook de ruiten door hem gesneden en ingezet.

Het vak van glazenmaker en inleidster was hem niet onbekend, want de talrijke geschenken, zoals diploma's, tekeningen,... die hem in 1881, gedurende een groot jubelfeest werden aangeboden, heeft hij persoonlijk ingelijst. In zijn hof heeft hij meer dan 800 soorten bloemen gezaaid en geplant. Elk struikje heeft zijn plankje, waarop de schrijver van het 'boek der natuur' de benaming heeft geschreven. Toen hij mij zijn pas gezaaide aardbeien liet zien, zegde hij mij: 'Daar zullen anderen de vruchten van plukken'!

Als kok had Conscience zijn weerga niet. Een van mijn vrienden verhaalde, dat hij als kokmeester van het 2e Jagers een beroemdheid in het leger had verworven. Tot in 1855 bewaarde men in het regiment nog zorgvuldig de houten schotels waaruit Conscience gegeten had. Vele oud soldaten spreken nog voortdurend met lof over hun krijgsmakker, die altijd tot hun dienst stond, om hun brieven te schrijven. Conscience kon zo goed de gevoelige snaar treffen der ouders, dat zelden brieven onbeantwoord bleven en de soldaten van huis goed en wel geld mochten ontvangen.

Conscience was een der meest gedecoreerde letterkundigen van ons land, hoewel hij deze talrijke onderscheidingen niet door kniebuigingen of sluikse middelen ontving. Al die eretekens werden Hem rechtstreeks aangeboden, door gekroonde Hoofden, bewonderaars van zijn medespelende en ontroerende verhalen. Hij is ten minste een tiental decoraties nooit gaan afhalen, onder andere deze die Don Pedro, de Keizer van Brazilië (1825-1891), hem had aangeboden. Zelden droeg hij zijn eretekens en op het grote feest van 1881, had hij enkel een veelkleurige zelfgemaakte rozet aan. 'Al dat geringeklingel hangt mij in de weg en die vodden doen te veel het water in de mond komen der verwaanden en domkoppen': dit was Conscience's mening.

Dit doet mij denken aan een gevalletje, waarvan ik ooggetuige was. Wij zaten op een zonnige donderdag namiddag in de hof, elk met een glas vol jonge Moezelwijn. Wij dampten om ter meest, Harelbekse tabak, die Conscience als geschenk had ontvangen, van een zijner menige bewonderaars. Zijn dienaar bracht een pak vanwege de minister, waarin Conscience het ereteken met 'Lint van bevelhebber der Leopoldsorde vond. Zijn kleinzoontje Hendrik - die wij gewoonlijk Siltje noemen - maakte grote ogen, vol bewondering voor dat schone Kruis en moest dat speeldingetje om de hals hebben. Conscience liet het zich geen tweemaal zeggen en Siltje liep al dansend en springend met het commandeurschap, totdat het kind ongelukkiglijk in een ondiep putje viel middenin de hof gelegen en er vol modder uitkroop. Het Commandeurschap zag er lief uit.

Conscience had een gouden hart en heeft de grote man in volle roem de wereld verlaten. Wij mogen eraan toevoegen dat hij zijn testamentuitvoerder gelast zal hebben om zijn nagelaten fortuin te verdelen. Conscience is arm gestorven. Hij gaf alles weg wat hij won. Hij was geen geldman, hoewel zijn werken schatten aan goud opbrachten voor de uitgevers, waar door Conscience met moeite enige koperen centen ontving. Wij werpen hier geen steen naar iemand. Maar wij, als testamentuitvoerders, vinden het een plicht hier plechtig voor het ganse Vlaamse land te verklaren, dat de schrijver van de 'Leeuw van Vlaanderen' wat al te veel zijn stoffelijke belangen over het hoofd had gezien.

Men leze 'de Arme Edelman', men late het decoratieve der beschrijving van kant en u zult ontwaren dat dit werk vele brokken van Conscience's leven bevat. Zijn werken zijn in Duitsland, Engeland en ander Germaanse landen verschenen en nooit heeft Conscience een centiem schrijversgeld daarvoor getrokken.

Wanneer ik hem deed opmerken, dat hij wat meer zijn belangen moest ter harte nemen, antwoordde hij altijd in dezer voege: 'Laat ze maar begaan’. Moest ik die vreemde uitgevers lastig vallen, zouden ze ophouden met mijn werken uit te geven in hun taal. Ons lief Vlaanderen, onze letterkunde, geschiedenis en beroemde mannen, ja de naam van Vlaming, zou over de grenzen niet meer gaan... Daarbij 'k zal toch nooit van honger sterven'!

Honderden vrienden kunnen dit met mij getuigen en waarom het niet rechtuit geschreven, vermits het tot ere van de zo dierbare dode strekt?... Dikwijls moest hij afzien enige dagen te reizen, omdat zijn beurs het hem niet toeliet, zoals hij mij zegde. Acht dagen voor zijn dood, heeft hij op een nacht een boek vol schuldbekentenissen verscheurd, waarop honderden namen voorkwamen van personen, die hem geld hadden ontleend!

Conscience had schatrijk moeten zijn, want hij was de enige Belgische schrijver, die overal in alle landen werd uitgegeven en die gebruik kon maken van internationale overeenkomsten en wetgevingen op letterkundig gebied. Doch zijn enig streven was het Vlaamse volk te doen lezen, het op te beuren en het zijn waarde indachtig maken. Wij allen zijn kwekelingen van de beroemde meester, zijn werken hebben op het Vlaamse volk de grootste invloed uitgeoefend en hij alleen deed onze harten van fierheid blaken, bij het lezen der roemrijke daden van ons reuzengeslacht. Daarom zegenen wij vader Conscience, zullen wij Hem eeuwig in onze harten de grootste plaats verlenen en Hem geslacht tot geslacht, als een toonbeeld van menslievendheid, goedhartigheid en burgerdeugd doen kennen. Hij was het zinnebeeld der goedheid. Op de gehele wereld bestaat geen tweede Conscience.

Het maken van zijn levensbeschrijving werd ooit toevertrouwd aan oud-minister van Binnenlandse Zaken en Lid der Koninklijke Academie van België, Klas der Letteren, dhr. Pieter (Pierre) De Decker (1812-1891). Hij werd op 8 oktober 1883, officieel daarvoor aangesteld. Deze levensbeschrijving van Conscience moest dienen voor het in elkaar steken van het jaarboek der Academie.

Nog over Conscience

Hendrik Conscience werd als zoon van een Franse inwijkeling op 3 december 1812 onder het Napoleonistisch bewind te Antwerpen geboren, maar wilde eerst in de Franse taal schrijven, maar dit lukte niet. Hij, vond niet de juiste woorden, die in hem leefde te uitten.
Naar verluid was Consience geen goede soldaat geweest. In plaats van de krijgskunst te oefenen, oefende hij zich in de letterkunde. Hij las zijne pennenvruchten aan zijn wapenmakkers voor, die zich er kostelijk bij vermaakten.

Op zekere dag was hij weer omringd van zijn gezellen en las hen weer iets voor. De kapitein kwam onverwachts binnen en betrapte Conscience op zijn lezing, die hij vervolgens spoedig wilde wegsteken, wetende dat de kapitein geen liefhebber was van letterkunde. Conscience stak zijn handschrift in zijn koffer, maar de kapitein had zijn beweging opgemerkt en vroeg met zijn grove kapiteinstem: ’Wat verbergt u daar’!

Conscience antwoordde op een ludieke manier, doch snedig: ‘Verstand, mijn kapitein’!
Verstand! Riep de kapitein, die niet op geestigheid gesteld was. Ah, u hebt verstand! Welnu vier dagen in het cachot.

Lijkdienst Conscience te Brugge

Deze zielelafenis werd gehouden ter ere van Hendrik Conscience in de kathedrale kerk van Brugge op maandag 29 oktober 1883. Voor deze buitengewone gelegenheid werd een prachtige lijkbaar in de voorkerk opgericht, waar rondom de standaarden van talrijke deelnemende maatschappijen gestald stonden. De dienst werd aangekondigd door het geween van de triomfklok en de zwaarste beiaardklokken.

Enige minuten voor 11u00 kwamen mevr. wed. Conscience en haar dochter aan en werden door de voorzitter van de Broederbond en van de Breydelcommissie naar binnen geleid. In het koor hadden Mgr. Johan Joseph Faict ( 1813-1894) en verschillende kanunniken al plaats genomen. Onder de overheden bemerkte men:

Burgemeester van Brugge, Amedée Visart de Bocarmé 1835-1924
Amedeé Visart de Bocarmé
1835-1924
Burgemeester van Brugge

'Senator, baron Georges de Crombrugghe (1841-1922); de voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg, De Necker; dienstdoend burgemeester, schepen Alfred Ronse; Schepen Florimond Fonteyne; oud-gouverneur Leon Ruzette (1836-1901) ; gemeenteraadsleden, Muuls, Jacobus Strubbe (1815-1884), Lefebure, Van Steenkiste, Désiré-Charles de Thibault de Boesinghe (1837-1909) ; provinciale raadsleden, Albert Kervyn en Serweytens; de provinciale griffier, Sheridan, .....(burgemeester Amedeé Visart de Bocarmé (1835-1924) van Brugge was verhinderd wegens het overlijden van zijn moeder)

De familie Conscience uitte haar dankbaarheid aan de voorzitter van de Vlaamse Broederbond dat zij mochten ontvangen over dit prachtige huldebewijs aan de nagedachtenis van de diepbetreurde afgestorvene. De statige zang bracht veel bij tot de indrukwekkendheid der plechtigheid, die door een talrijke menigte bijgewoond werd. Het was onnodig te zeggen dat de offerande dan ook lang duurde.

Bronnen:
Gazette van Brugge:, woensdag 12, zaterdag 15, woensdag 19 en zaterdag 22 en woensdag 26 september, maandag 15, woensdag 17, woensdag 24 en woensdag 31 oktober 1883.
Ons Volk Ontwaakt 25 mei 1912
De Stad vrijdag 8 september 1933
Noël De Mey
©Sabam 2008

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

dinsdag 27 januari 2009

De brandramp van de Sint-Salvatorskathedraal van Brugge in 1839

 Laatste update: 16-10-2015
De kathedraal, meermaals door brand getroffen


De Sint-Salvatorskathedraal in 1802
De Sint-Salvatorskathedraal in 1802. Tekening met aquarel, anoniem.
Ets hangt in de schatkamer van de kathedraal.

De St.-Salvatorskerk gaat terug tot het midden van de 9e eeuw, toen een bescheiden kerkje bij de nederzetting van Brugge gebouwd werd. Of het kerkje toen al een toren had is niet bekend. Er is een legende over de kathedraal die omstreeks het jaar 646 door de H. Eligius (588-660) gesticht werd en eerst volledig uit hout zou zijn opgetrokken. Daarvan is nu niets meer terug te vinden. Alleen enkele verteerde balken in de grond zouden nog daar nog op wijzen. De kathedraal is zo goed als zeker de oudste Brugse kerk. De oudste vermelding dateert van 988, als dochterkerk van Weinebrugge. Zij zou uiterlijk in 1089 het statuut van parochiekerk gekregen hebben. De kerk werd meermaals door brand getroffen. Op 24 april 1127 werd de kerk na een verwoestende brand in 1116 opnieuw gewijd en door een nieuw stenen bedehuis vervangen, Van het oud-romaanse gebouw bleef alleen de geveltoren bestaan. Bronnen vermelden verder dat de toren in 1163 zou zijn ingestort. In 1183 was het weer zover; de kerk brandde voor een tweede keer af.

De St.-Salvatorstoren wordt beschouwd als het oudste monument waarvoor het eerst baksteen werd verwerkt, maar bouwdeskundigen hebben lang in het ongewisse verkeerd om de verschillende onderdelen van de torenromp precies te dateren. Volgens sommigen kon de bouwgeschiedenis dan toch achterhaald worden.

Op 9 april 1358, andere bronnen spreken van 28 mei 1358, breekt voor een derde maal brand uit in de kerk. Die verwoesting was het gevolg van de onoplettendheid van loodgieters die in een nabije herberg iets waren gaan drinken en hun coffoiren met vier hadden laten staan in de gote. Zo ontstond de brand, die het schip en de toren volledig verwoestte. De beuken en een deel van het transept moesten eraan geloven Dat gedeelte moest opnieuw opgebouwd worden.


Schets van de twaalf Franse pairs, die omstreeks 1380 in het koorgedeelte werden geplaatst.
Schets van de twaalf Franse pairs, die als geschilderd vensterraam omstreeks
1380 in het (choor) koorgedeelte werden geplaatst. Linksonder merken we de
Hertog van Bourgondië op en de Graaf van Vlaanderen staat 3de van rechts.
Naar een litho van J. Petyt, Brugge

Tot aan de 15e eeuw werd aan de vernieuwing gewerkt. Dankzij de mildheid van de magistraat en de gelovigen werd de kerk weer opgebouwd, nog mooier en aantrekkelijker dan voordien. Dat dacht men tenminste, want vele archeologen zijn van mening dat in de loop der eeuwen meerdere malen geknoeid werd bij de wederopbouw na de branden die de kerk heeft moeten doorstaan.

Omstreeks 1566 is het bouwwerk voltooid, als de Geuzen een groot deel van de kerkelijke kunstschatten vernielen. En het is nog niet gedaan. Onder de Franse Revolutie wordt de kerk zelfs verkocht. Het is pas bij de feestelijke heropening van 21 januari 1801 dat de kerk weer in gebruik wordt genomen. Bij de heroprichting van het bisdom Brugge krijgt de Sint-Salvatorskerk de titel van kathedraal (1834).

St.-Salvatorskathedraal brandt

Het verhaal


Publieke aannemer en meester-loodgieter Charles de Wulf 1802-1896.
Charles de Wulf
1802-1896
De vierde brand breekt uit op 19 juli 1839. (Een herschreven bron spreekt van 10 juli 1839.) De brand is zo hevig dat hij de kathedraal om zo te zeggen helemaal in de as legt. Naar verluidt ontstond de brand bij loodgieterswerk aan de goten, waar men niet al te voorzichtig te werk was gegaan. Aannemer Charles de Wulf neemt de leiding. De toen 37-jarige Charles de Wulf nam meteen de leiding van het bluswerk. Hij werkte als loodgietersbaas aan de kathedraal en wist heel goed waarmee hij bezig was. Hij gaf bevelen aan iedereen en zelfs aan een patrouille van de stadswacht.

De brand was zo spectaculair, dat de hele bevolking hielp blussen. In de aanpalende straten vielen constant gensters, zodat men ook de daken van enkele woningen moest blussen. Men vreesde zelfs dat de brand naar andere delen van de binnenstad zou overslaan. Het gehele dak en de klokken van de kathedraal werden vernietigd. Veel kon worden gered, maar toch gingen heel wat kunstwerken verloren. Door zelf boven in de goot van het koor te helpen blussen slaagde De Wulf erin heel wat te redden. Vervolgens dichtte hij de gaten van de afvoerpijpen met graszoden en vodden zodat het overtollige water over de dakgoten stroomde en de muren konden afkoelen. Die bleven zo gevrijwaard.

De brand ontstond omstreeks kwart over twaalf. Het vuur raasde door de harde wind enorm snel voort, zodat in minder dan een half uur de toren en het kruisdak waren afgebrand. Niettegenstaande alle pogingen om de vuurhaard te overmeesteren is er enorm veel schade aan de hoofdkerk aangebracht. De hele bevolking was op de been om mee te blussen. In de straten aan de noordoostkant van de kathedraal zag men vele mensen op de daken, die verwoede pogingen ondernamen om die huizen te vrijwaren., Sommige daken begonnen zelfs al te branden.

De bewoners probeerden hun huisraad te redden of langs de zuidzijde in veiligheid te brengen. Na 6 uren was de brand onder controle en waren de aanpalende huizen gevrijwaard van schade. Het enorme eikenhouten dak boven de groten beuk, de helft der daken boven de zijbeuken, grote kapellen zijn den ‘roof der vlammen’ geworden. Alles wat zich in de toren bevond, is verslonden ‛by zoo verre’ dat er ‛maer vier mueren’ van overgebleven zijn. De vier grote klokken zijn door het vuur gesmolten.


De brand van de Sint-Salvatorskathedraal, die plaatsvond op 19 juli 1839 en op doek vereeuwigd door Antoine Laurent Joostens (1820-1886).
De brand van de Sint-Salvatorskathedraal op doek vastgelegd
door Antoine Laurent Joostens (1820-1886). Het heeft een perfect
beeld weer van de brand van 19 juli 1839 met de beperkte
middelen die er destijds waren en hoe Charles de Wulf de bevelen
op drie verschillende plaatsen doorgaf.
 Het schilderij is terug te bezichtigen in de Sint-Salvatorskathedraal
Binnenin was de kerk ongeschonden gebleven en men hoopte dat de gewelven stand zouden houden, maar schilderijen, koperwerk, meubilair, priestergewaden enz. waren verloren gegaan. In de toren hing ‘De doop van Christus’ door Jakob van Oost (1603-1671), met daarbij tientallen voorlopig gestapelde grafstenen uit de kooromgang en de koorkapellen. Die gingen allemaal verloren.

De uitgebrande bekappingen werden vlug hersteld zodat het kapittel al op 19 januari 1840 weer zijn diensten in het koor kon houden. De herstelling was eind juni 1840 afgerond. De nieuwe neoromaanse torenspits werd pas in 1871 voltooid. Doordat men te maken had met een verschrikkelijke brand besliste de toenmalige regering (gemeentebestuur of provinciebestuur) de hulp in te roepen van andere ‛speytemannen’ uit naburige steden.
Medaille verleend aan de Gentse brandweerluitenant August Claeys n.a.v. de brand der Brugse St.-Salvatorskathedraal van 19 juli 1839
Medaille verleend aan de toenmalige
Gentse brandweerluitenant August Claeys
n.a.v. de Brugse brand van de
Sint-Salvatorskathedraal 19 juli 1839
Bron: Koninklijk Museum v/h Leger

Manschappen werden in Gent opgevorderd. Een eenheid van 32 man kwam onder het commando van een kapitein en een luitenant* helpen met vier brandspuiten, Uit Oostende kwam 22 man met ‘den yzeren weg’; ook zij brachten vier brandspuiten mee.

Medaille verleend aan de Gentse brandweerluitenant August Claeys n.a.v. de brand der Brugse St.-Salvatorskathedraal van 19 juli 1839
Ondertussen had men de brand grotendeels onder controle en bewezen deze bijkomende krachten hun nut. De schade kon uiteindelijk worden beperkt. Getuigen verklaarden nog dat brandspeyte tien als eerste was aangekomen. (De ploeg die als eerste bij de brandhaard aankwam, kreeg een extra vergoeding van het stadsbestuur).

*Over de Gentse luitenant werd mij op 16 oktober 2015 volgende informatie bezorgd door dhr. adjudant Guy Deploige van het Koninklijk Museum v/h Leger:"...een medaille werd aan Gentse brandweerluitenant August Claeys verleend n.a.v. zijn inzet  en moedig optreden..."

Opmerkelijk is, dat de schilder zijn zwager (Charles de Wulf) tot driemaal toe in beeld brengt: in het midden, waar hij instructies geeft; in het midden van de linkerhelft loopt hij rond en deelt bevelen uit. Ten slotte staat hij boven in het koor om dat gedeelte te vrijwaren, wat hem uiteindelijk lukte. Ook ziet men in de rechterbenedenhoek een patrouille van de stadswacht, waarover hij het bevel voerde.


De eerste gouverneur van België, Félix Amandus de Mûelenaere (1793-1862).
Félix Amandus de Mûelenaere
1793-1862
Provinciaal Hof Brugge
De brandweerlieden hanteren een handpomp, terwijl vrijwilligers emmers water aandragen en anderen de kunstschatten wegbrengen. Op de rechterzijde houden soldaten de menigte op afstand en in het midden licht Charles de Wulf aan de notabelen en de toenmalige gouverneur graaf Félix Amandus de Mûelenaere (1793-1862) zijn plan toe om de kerk van een zekere ondergang te redden. Hij organiseerde de hulpdiensten in opdracht van het kerkbestuur van de kathedraal en stond in voor de werkzaamheden.

Menselijk leed

Brugge betreurde een burger, Jan-Baptiste Francois, die in de Zilverstraat van een dak op zijn hoofd viel en op slag dood was. Nog iemand werd dodelijk gekwetst en een ander licht gewond. Verder werd besloten om een verslag op te maken, waarin de naam moest staan van iedereen die zich had ingezet voor ‛het blusschen des vuers’en wie zich in levensgevaar had bevonden.

Dat waren: de Wulf-Anthierens, loodgietersbaas; Van Keersbilck, timmerman,, de drie broers Jacobus: de metselaars Josephus en Franciscus D’Helft; de timmerman Denys; de metselaar Kaestecker; de mecaniecien en ijzergieter Francois Ongena; de schipper Dely enz. Verder kregen de biervoerders enige lof toegemeten voor de grote prestaties die zij leverden water aan te voeren.

De eerwaarde heer Carton, directeur van het gesticht der doofstommen en blinden, die in het bijzonder gezorgd heeft voor het bergen van de kostbare oude archieven van het gewezen kapittel van St.-Donaas, de voormalige Brugse kathedraal, kreeg ook een vermelding.

Op 20 juli 1839 kwam de Bestendige Deputatie in spoedzitting bijeen en besliste bestendig gedeputeerde Joseph Deneckere een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de brand. Voor de herstellingen en de wederopbouw mocht men geen halve maatregelen treffen. Die moesten volledig en definitief zijn. Een bedrag van 50.000 oude Belgische francs werd door het gouvernement uitgetrokken voor de herstelling van de kathedraal. .50.000 fr. is nu 10.037.750 fr. Of bijna € 250.000 waard.

Volgens een brief van 20 juni 1840 zouden verscheidene burgers op 21 juli 1840 door koning Leopold I (1790-1865) gedecoreerd worden voor hun daden van moed en zelfopoffering. Die decoratie werd toegekend naar aanleiding van de verwoestende brand van de ‛cathedrale kerk’ op 19 juli 1839 en andere daden van moed en zelfopoffering. Ook gewone burgers, militairen, rijkswachters en politiemensen kwamen hiervoor in aanmerking. Sommigen kregen een geldelijke beloning gaande van enkele franken tot 200 frank.(€ 993 in 2004).

Graveur en medaillemaker François De Hondt


Graveur en medaillemaker François De Hondt.
Uit de catalogue des Médailles du
Royaume de Belgique, V. Tourneur
HONDT, François DE ( Belg.) Goudsmid en Medaillist, geboren in Brugge op het einde van oktober 1786, alwaar hij gestorven is op 18 mei 1862. Hij werd eerst opgeleid bij een goudsmid genaamd van Praet, waarna hij bij een andere goudsmid in dienst ging, Des Mys, ook van Brugge. Bij het verlaten van deze laatstgenoemde begon de Hondt met zijn eigen zaak. Hij produceerde verschillende verzilverde artikelen, welke van buitengewone waarde zijn.

Zijn eerste medaille dateert van 1818. Hij zou er in totaal een vijftien vervaardigen. Zijn laatste stuk maakt hij op 72- jarige leeftijd in 1858. Dit wordt een exemplaar waarin hij zijn eigen beeltenis in verwerkt.

De architect en bouwondernemer

Niemand zal zich nog geërgerd voelen met deze verticale uitbreiding, waarmee men de vroegere minder hoge St.-Savatorstoren, vanaf 1844-1846 naar een ontwerp van de Engelsman Robert Denis Chantrell, hoog boven de daken van het herboren middeleeuwse Brugge meende te moeten laten uitsteken. Chantrell was tevens lid van het Brits Architecteninstituut in Londen.

De broer van Robert Chantrell (1793-1872), William Dowsing Chantrell (1801-1857), was een in Brugge wonende ondernemer, die een architectenopleiding genoten had en gespecialiseerd was in kerkbouw. Een beginneling was hij dus niet. Tot ieders verbazing herstelde hij in ijltempo die mastodont en uit dank werd hem op 5 of 7 juli 1840 een gouden medaille geschonken, een werkstuk van de edelsmid F. De Hondt, die ook dismeester was van de kathedraal. Die medaille werd op het stadhuis van Brugge overhandigd in aanwezigheid van talrijke vooraanstaanden, onder wie Minister van Staat en gouverneur Félix-Amand de Mûelenaere. Waarschijnlijk zal daarvan maar één exemplaar gemaakt zijn. Provinciaal architect Pieter Buyck (1805-1877) leidde de werkzaamheden.

Wie was de Brugse kunstschilder Antoine Laurent Joostens 1820-1886?


Kunstschilder Antoine Laurent Joostens (1820-1886), zwager van Charles de Wulf
Antoine Laurent Joostens
1820-1886
Beeldbank Brugge
Antoine Laurent Joostens was getrouwd met Coralie Anthierens. Hij was tevens de zwager van Charles de Wulf. Hij werd geboren in Brugge op 28 februari 1820 en stierf er op 23 februari 1886. Op twaalfjarige leeftijd werd hij in zijn geboortestad ingeschreven als leerling van de Academie voor Schone Kunsten. Zeven jaar later werd hij primus in de Academie en werd door zijn buren in de Wulfhagestraat gevierd op 23 juli 1839, de dag der prijsuitdeling. Hij werd leraar aan de Academie voor Schone Kunsten van Brugge.

Hij schilderde onder andere de brand van de St.-Savatorskathedraal in 1839 en had een voorliefde voor het schilderen van Brugse stadsgezichten. Dat schilderwerk was als het ware een jeugdwerk, aangezien Antoine Laurent Joostens pas 19 jaar was. Voor zijn moedige gedrag schonk de buur aan Charles de Wulf een dankbare herinnering aan deze gebeurtenis, dit groot geschilderde tafereel.

Wie was Charles de Wulf–Anthierens, aannemer van openbare werken

Charles de Wulf werd in Brugge geboren op 12 juni 1802 en woonde in de Waalsestraat 68. Naar eigen zeggen vestigde hij zich als ‛aannemer van publieke werken’, ‛meester–loodgieter’ en had hij zijn atelier op het Simon Stevinplein 9-10. Op 30-jarige leeftijd trouwt hij met Clémence Françoise Anthierens (1808-1859). Zij kregen in totaal elf kinderen.

Charles oefende voorbeeldig zijn beroep uit en werd soms als ingenieur aangeschreven om zijn opzoekingen en verwezenlijkingen binnen het raam van zijn beroep. De geschiedenis vertelt echter niet of hij inderdaad aan het hoofd stond van de brandweer, maar hij nam er wel de leiding. Voor zijn moedige prestaties werd hij gedecoreerd met een gouden medaille. Verder had Charles grote belangstelling voor de natuur, de botanica en de landbouw en wist hij in 1836 een zilveren medaille in de wacht te slepen van de Sociéte d’Agriculture de Bruges.

Verder behaalde hij ook allerlei prijzen in de industrie en landbouw in Vlaanderen en Luxemburg. Tot ver in het buitenland was hij bekend, want hij was Vice–Président honoraire de l’Académie Nationale Agricole, Manufacturière et Commerciale de France.

Daaruit kan worden afgeleid dat Charles enorm moet aangetrokken geweest zijn door het leven buiten de stad, in de natuur met haar bossen en velden. In 1867 koopt hij in Vielsalm 438 ha 15 are. aan gemeentebossen die een geheel uitmaken van ongeveer tweeduizend hectare. Die bossen strekken zich uit over verschillende gemeenten en dragen de naam: Le Grand Bois. Op een open plaats in het bos wordt een cottage neergezet die de naam Luxibout draagt. De daaraan verbonden stallingen zijn op dezelfde wijze gebouwd als die van het kasteeldomein Nobelstede. De laan, die thans naar Luxibout leidt, heet heden nog Le chemin de Wulf.

Charles de Wulf overleed op 8 december 1896 en ligt begraven op het kerkhof van Assebroek vak 33 (Centrale Begraafplaats). In dat jaar werd ook Luxibout verkocht aan de Staat.

Andere onbekende ambities

Wat men niet wist, was dat Charles nog andere ambities had die gegroeid waren uit de woelige tijden waarin men leefde. Ooit was hij in zijn huis met een zwaard slaags geraakt met enkele achtergebleven Franse soldaten die plunderend rondzwierven. Hij werd medestichter van de Brugse Burgerwacht toen beter bekend als Corps Franc des Chasseurs – Eclaireurs de Bruges. Zelfs in Gent kwam zijn naam voor op kennisgevingen van de Garde Civique.


Sint-Salvatorskathedraalvan Brugge anno 2005
Sint-Salvatorskathedraal anno 2005



Boek met harde kaft: Brugge Brandt-Het brandt weer, mannen!Een deel van dit beschreven stuk, komt uit het boek:
Brugge Brandt – Het brandt weer, mannen!
Interesse in het boek (392 pag.)? Mail naar noel.de.mey@telenet.be

Linken naar andere Brugse brandweerthema's:

Met dank aan Dhr. adjudant Guy Deploige van het Koninklijk Museum van het Leger voor de bijkomende randinformatie aangaande de medaille (500701) verleend aan de toenmalige luitenant August Claeys van de brandweer van Gent n.a.v. de Brugse brand der Sint-Salvatorskathedraal van 19 juli 1839.

Noël De Mey
© Sabam 2006

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.

Stadhuis van Brugge, gedeeltelijk door brand verwoest in 1946

Laatste update: 04-01-2014

Historisch Stadhuis brandt gedeeltelijk af


Stadhuis van Brugge. Naar een oude litho-prentkaart.
Oude litho-prentkaart van het stadhuis van Brugge

Waar ooit het huis der gijzelaars (Ghiselhuis) stond, werd het stadhuis van Brugge in gotische stijl en van een zeldzame sierlijkheid op 30 oktober 1946 getroffen door brand. Lodewijk van Male (1330-1384) had in 1376 de eerste steen gelegd. Het Brugse stadhuis zou een inspiratiebron geweest zijn voor de bouwers van latere raadzalen. Door de eeuwen heen werd het stadhuis herhaaldelijk uitgebreid. De belangrijkste uitbreidingen dateren van 1523, 1544-1545, 1606-1604 en 1614.

De oude gevelbeelden waren destijds veelkleurig en werden tijdens de Franse Revolutie in 1792 vernield en opnieuw geplaatst, in 1855-’56, wanneer het stadhuis een heuse opknapbeurt onderging. De vernielde beelden werden vervangen.

Ongeveer honderd jaar later, meer bepaald van 1959 tot 1962, kreeg de gevel weer een restauratie te verwerken. Toch duurde het nog tot 1988 voordat nieuwe beelden op hun plaats stonden. Het stadhuis werd op 25 maart 1938 als monument beschermd.

Bluswerk onder commandant Alfons Geers:

Om 23.12 uur belden inwoners de brandweer op: een grote brand was uitgebroken in het stadhuis.

De eerste ploeg vertrok met twaalf man. Commandant Geers gaf meteen opdracht vrijwilligers op te roepen. De tweede hulpploeg werd om 23.15 uur uitgestuurd met een brandwagen, en om 23.18 uur kwam de ladderauto aan.

Bij aankomst was duidelijk dat het bevolkingsbureau helemaal in vlammen opging. Bij de verkenning constateerde men dat het vuur de verdiepingen en het kapwerk al had aangetast. De hele rechtervleugel stond in brand. Een drietal spuitlansen werd aanstonds in werking gesteld op de benedenverdieping en kon rechtstreeks in de vuurhaard spuiten. Dezelfde procedure ging in op de verdieping en in de wandelzaal.

Commandant Geers, die de structuur en de ligging van het kapwerk goed kende, wist dat het gevaar daar schuilde en vreesde dat de brand zou overslaan naar de andere vleugels van het gebouw. Met vereende krachten werd geprobeerd om ondanks de verstikkende rook brandslangen op de zolders boven de gemeenteraadzaal en de wandelzaal op te stellen. Met hun masker op slaagden de manschappen in hun opzet en konden hun positie handhaven. Zo konden zij de toestand meester blijven. Intussen werd de brand langs de buitenkant (voorgevel stadhuis, kant H. Bloedkapel en kant Blinde Ezelstraat) bestreden. Om kwart over twaalf was men de brand meester. Toen spoten toen 20 lansen van alle kanten met volle kracht op de vuurhaard in.

Zestig brandweerlui hebben de brand bestreden en hebben allen, zonder onderscheid, voortreffelijk hun plicht volbracht. Het is aan het doeltreffende optreden van de eerste ploeg te danken dat de aanpalende gebouwen gevrijwaard konden blijven. Toch liepen enkele manschappen lichte verwondingen of brandwonden op. Aan water was er geen gebrek, doordat men aan de rei drie pompen had opgesteld en 2.000 meter slangen had uitgerold.

Aan kunst gingen de staande schouw in de bevolkingsdienst en de oude eiken deur tussen de Gotische Zaal en bureau. 5 totaal verloren. De muren van het uitgebrande gebouw vielen te herstellen; alleen de topgevel van de achterzijde en het witte steen moesten worden hersteld. Het houtwerk dat voor het grootste gedeelte uit oude eik bestond, heeft goed weerstand geboden. Het grootste gedeelte kon elders worden gebruikt.

Op zeker ogenblik werd gevreesd voor een tekort aan manschappen en werd veiligheidshalve een beroep gedaan op de brandweer van de Koninklijke Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek, die om tien voor halfeen aankwam, maar op dat moment was men de vuurhaard meester en was die hulp niet meer nodig. Aan het stadsbestuur werd voorgesteld, een officiële dankbrief te zenden voor de onverwijlde bijstand.

Niet gevraagde mobiele hulpploegen uit Gentbrugge (om tien over halfeen) en een uit Brussel kwamen (om vijf over twee) kwamen met 8 wagens en 66 man hulp bieden. De slag was al gestreden en gewonnen en de bevelhebber van Brugge had ze niet ter versterking gevraagd. Deze laatste paragraaf stond niet in het verslag. De schade was aanzienlijk, maar herstelbaar. Dat gold echter niet voor de kunstwerken en bevolkingsdossiers.

Daarbij kwam nog, dat deze brand veel zwaardere gevolgen voor de stad kon hebben gehad, was het niet dat student-brandweerman F. Alexander het begin van deze brand opmerkte en onmiddellijk de brandweer alarmeerde. Hij voorkwam zo een veel ergere ramp. Daarvoor werd de aspirant-student-brandweerman door het stadsbestuur gehuldigd en kreeg in het bijzijn van de toenmalige bevelhebber Hugo Geers (1936-1977) en erebevelhebber Alfons Geers een ets cadeau. Tal van andere brandweermannen werden eveneens gehuldigd tijdens de traditionele korpsdag in december 1974.

Boek met harde kaft: Brugge Brandt-Het brandt weer, mannen!Dit beschreven stuk, komt uit het boek: Brugge Brandt – Het brandt weer, mannen! Interesse in het boek (392 pag.)? Mail naar noel.de.mey@telenet.be

Linken naar andere Brugse brandweerthema's:

Noël De Mey
© Sabam 2006