maandag 25 april 2011

Jules-Joseph d'Anethan 1803-1888


Laatste update: 24-10-2013


Minister van Staat Jules-Joseph d'Anethan (1803-1888)
Jules-Joseph d'Anethan (1803-1888)
Staatsminister Jules-Joseph d’Anethan overleed op maandag 8 oktober 1888. De liberale kranten uit die tijd spraken met eerbied bij het overlijden van d’Anethan.

Hij werd te Brussel geboren op 23 april 1803. In 1826 werd hij substituut van de procureur des Konings en in 1831 werd hij procureur des Konings te Dendermonde. Het jaar daarop werd hij substituut van de procureur-generaal bij het Beroepshof te Brussel om er tenslotte benoemd te worden in 1836 bij datzelfde Hof als advocaat-generaal.

Baron Jean-Baptiste Nothomb (1805-1881)
Jean-Baptiste Nothomb (1805-1881)

In 1843 verliet hij het rechtswezen en stapte in de politiek. Op 16 april 1843 werd hij gevraagd om deel uit te maken van het Ministerie van Jean Baptiste Nothomb, waarbij hem het Ministerie van Rechtswezen (Justitie) werd toevertrouwd. Hij bleef Minister tot in 1847. Dit was het jaar waarin de liberale partij de meerderheid hadden verworven.


artikel begrafenis d'Anethan
Gazette van Brugge
10 oktober 1888
Voordien in 1844 werd hij als vertegenwoordiger verkozen voor het arrondissement Leuven. In 1849 werd hij als Hoogkamerheer (Senator) verkozen voor het arrondissement van Tielt en zou steeds herverkozen worden tot wanneer hij omwille van gezondheidsredenen in 1888, zijn ontslag gaf. In 1856 werd baron d’Anethan tot waardigheid verheven van Staatsminister.

Wanneer in 1870, de katholieke strekking terug de meerderheid waartoe hij behoorde, hadden verworven, werd hij door de Koning belast tot de vorming van een nieuwe regering. Doch moest hij in 1871 met zijn ambtgenoten ontslag geven, door het aanhoudende liberale straatoproer. Dit kwam voor hem hard aan, temeer er in 1872, zij terug het voorwerp werden van talrijke betogingen.

In 1884 werd hij tot voorzitter van de Hoogkamer (Senaat) verkozen, waarbij hij de stemmen kreeg van zijn tegenstrevers. Op 7 mei 1888 werd baron d’Anethan, op een schitterende wijze vereerd door het arrondissement van Tielt, die aan hem een feestmaaltijd aanboden met daarbij een mooie grote medaille als blijken van erkentenis. Op de medaille stond aan de ene kant de afbeelding van hem en op de andere kant een beschrijving van zijn politieke loopbaan.

Bron:
Gazette van Brugge 10 oktober 1888

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.
©Noël De Mey

zaterdag 23 april 2011

Het overlijden van Mgr. Hendrik-Frans Bracq (1804-1888)

Laatste update: 24-10-2013

Mgr. Hendrik-Frans Bracq (1804-1888)
Mgr. Hendrik-Frans Bracq
1804-1888
Hendrik-Frans Bracq werd te Gent op de St.-Baafsparochie geboren op 26 februari 1804. Na zijn middelbare studies met onderscheiding voltooid te hebben, ging hij op 18 december 1821 naar het Seminarie om er op 27 mei 1825, de geestelijke kruin, der mindere orde en het subdiaconaat te ontvangen.

Op 2 augustus 1827 werd hij tot priester gewijd in het aartsbisschoppelijke paleis van Mechelen. Kort daarna werd hij aangesteld als bijzondere leraar in het Schriftuur en Godgeleerdheid van de jongelingen, die door tijdsomstandigheden belet waren in het Seminarie te treden. Zij kregen dan ook de naam toegewezen van de ‘Bracquisten’.

In 1829 werd hij coadjutor van de pastoor St.-Marijn ( Akkergem) te Gent. Vervolgens op 3 februari 1830 werd hij leraar van het H. Schrift benoemd in het Seminarie. Een ambt, dat hij zonder onderbreking zou blijven waarnemen tot aan zijn benoeming tot bisschop van Gent. Vijf jaar later werd hij tot bestuurder benoemd der kloosters van de Visitatie. Hij zette zich verder in met zijn nauwgezet beleid tot het ontwikkelen en vooruitgang van het laag- en middelbare onderwijs voor burger- en volkskinderen.

Hij werd als erekanunnik aangesteld op 12 mei 1834, Synodale examinator en in 1838 lid van de Bisschoppelijke Raad. In 1849 als kanunnik titularis theologie en in 1864 Doctor in de Godgeleerdheid, ‘honoris causa’. Het werd voor hem ook een beslissend jaar, dat zijn leven verder zou bepalen. Door het plotse overlijden van Mgr. Delebecque, op 1 december 1864, werd erekanunnik Bracq nog dezelfde maand op 27 december als nieuwe bisschop van Gent benoemt.

Zijn benoeming werd met veel geestdrift en enthousiasme onthaald van het bisdom, maar ook van de Gentse bevolking. Hij was immers een lid van een der voornaamste achtbare families, van Handel en Nijverheid van Gent.

Zijn bisschoppelijke wijding met inhuldiging vond plaats op 1 mei 1865. Gedurende de 23 jaar, dat hij in zijn bisdom verantwoordelijk was, wist hij verschillende katholieke werken tot een goed einde te brengen. Zijn voornaamste werken waren: "de St.-Pieterspenning, de voortplanting van het Geloof, de Broederschappen van het H. Hart, de werkmanskringen, het Aartsbroederschap van de H. Franciscus-Xaverius en de conferenties van de H. Vincentius a Paulo".

Bovendien stelde hij bijzonder belang in het Werk der behoeftige Moeders, waarbij zijn bescherming over de Vlamingen tot ver buiten het land reikten. Hij stelde priesters van zijn bisdom, aan het hoofd aan van het Werk der Vlamingen te Parijs. Hij stuurde ook een Vlaamse priester naar Argentinië om er de geestelijke noodwendigheden te voorzien van zijn landgenoten.

Op zondag 17 juni 1888, om 07u00, overleed Mgr. Hendrik-Frans Bracq in het volle verstand van zijn geestesvermogen. Hij werd opgevolgd door Mgr. Hendrik Lambrecht.

Bron:
Gazette van Brugge 20 juni 1888
© SABAM

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.
Noêl De Mey

Wat reuzengeschiedenis van Brugge


Laatste update: 24-10-2013

Brugge had eeuwen geleden reeds zijn Ros Beiaard, reuzenmannen en vrouwen.

Joost De Damhouder vertelt in zijn ‘Cronycke van Vlaenderen, omstreeks het jaar 1550, over de Reus Goliath en het paard van Troye oft ‘Rosbeyderspeerdt’ anders geseyd ‘Het Peerdt van Amesien ‘, die in dezelfde H. Bloedprocessie ging. 

Poertoren met kruitmagazijn
Poertoeren met kruitmagazijn
aan het Minnewater te Brugge
Er was reeds in 1512 al sprake van de Brugse reus ‘Goliath’, die door een verschrikkelijke brand op 7 maart 1575 om het leven kwam. De Brugse reus ‘Goliath’, had destijds zijn onderkomen in een schuur, dat naast de Poertorre gelegen lag.

‘….so barnden, up de moere, beede de scheuren van den Stedenhuuse, ten Minnenwater, daeraf d’eene was twerckhuis ende d’andere daerinne stonden de reuze ende alle andere toghen van de stede, dienen ter decoratie van den heilgen bloeddach: die ooc al verbarnden: en was ’s anderendachs oheschauwet naer costume. (Secrete Resolutieboec)’

Het was in deze schuur waar dat ook nog ander stadsmateriaal gestapeld stond, een brand zou woeden. Goliath, de mythologische sprookjesfiguur kon tegen het hellevuur niet optornen en moest het onderspit delven. De kolos onderging een verschrikkelijke vuurdood en verdween voorgoed.

Nieuwe Brugsche Reus in 1666

Pas in 1666, zou Brugge terug een geboorte mogen meemaken van reus ‘Trevanus’, die een dochter had, ‘Rosalie’ genaamd en met de Perzische reus ‘Aureliaan’ in 1670 huwde. Vervolgens kreeg Trevanus nog twee zonen namelijk ‘Majoraen’ en ‘Grudius’.

In een handschrift dat dateert uit 1686, die acht bladzijden telt (0.16 x 019m), staat een beschrijving te lezen, over de jaarlijkse ommegang:

‘Korten tijd daer naer volgde den gewoonelvcken ommegang van reusen, reusinnen, Rosbeyaertspeerd en verscheyde andere wagens seer aerdig opgepronckt tot groote genoechte van de aenschouwers’.

In de Chronycke van Vlaenderen door N.D. en F.R., nóg over 1686, is er sprake van:

‘…den befaemden Reus Trephanus verselt met vier kleyne Reuskens en soo veel Reusinnen, maer al even bevallig als konstig aengetackelt’.

Een zekere dichter Gheleyn Scheppers, schreef enkele maanden voordat de Meifeesten plaatsvonden, het volgende:

‘Men plagh weleer te sien oock jaerlycksche vreughden,
‘Als ’t landt in ruste was, en dat tijden deughden:
‘Men sagh een reus in Brugh’ met een Ros-Bayaert peert.
‘Maer door ons sondens straf is ond die vreught gheweert’.

Brugge kreeg er nog Reuzen bij

Nu moet men weten, dat het land toen tot over zijn kop jarenlang in grote oorlogen van Lodewijk XIV waren verzeild. De Bruggelingen noemden hem ‘Pietje Quatorze’ met zijn grote mond. Hij droomde weliswaar van roste duivels en uitte de wens, om het land geheel in te palmen daarmee.

Maar 1686, was voor Brugge een jubeljaar voor het Heilig Bloed. Willen of niet…Brugge zou vieren. Het was immers honderd jaar geleden dat Jan Perez de Malvenda het H. Bloed uit de klauwen der geuzen verlost had.

Met de reuzenfamilies stelden onze goede voorouders zich ook overal nier meer tevreden. Er moesten er steeds meer zijn! Grootvader en grootmoeder werden uitgenodigd, daarboven nonkel met matant met de schoonzoon en daarbovenop de vrienden. Zo stapten te Lier en te Brugge in het laatst van 17de eeuw negen reuzen in de stoet.

Reus Trevaphanus, kwam na het treurdicht van bovenvermelde Scheppers met zeven andere Reuzen op de proppen, om in de ommegang deftig mee te stappen. Het jaar daarna, volgens het boekje van Van der Plancke ‘thesaurier’ van Brugge, staat te lezen, dat er vier nieuwe Reuzen, die luisteren naar volgende namen:

‘Macharius, Poliphemus in een kinderwagen gelegen, Orestes en Machogge, die de vrouw was van Trefaen. De vrouw van Trefaen, die aardig was aangetroeteld met dikke kloefen, hoort men dikwijls heden ten dage nog zeggen, wanneer men er uitziet zoals zij: ‘Né!....’t is lijk moeder Machogge’.

Het verhaal van de Reuzen gaat nog verder. Er is sprake van wanneer Reus Trevanus terugkeert van het beleg van Wenen, hij de Turk heeft verslaan. Reus Aurelianus vond het op zijn beurt jammer dat hij bij Diederik van den Elzas en bij zijn vader niet was, om er mee te vechten.

Ieder jaar terug tot aan 1696, bracht men nieuwigheden in het Reuzenvertoon. Misschien doen we er goed aan, om de geest uit die tijd der Reuzen beter te verstaan en in een kader te brengen. Iets dat eigenlijk niet misplaatst zal zijn. Alles kwam ten berde in stoeten zoals deze van:

’‘Ortuyne’, de laatste ‘steersterre’, de ‘Pellicaen’, ‘den Bergh Parnassus’, met de neghen Sanghgodinnen, dewelke het Bloed Christi singhen weerdiger als den Hypocreenschen Vloedt’ ‘den Hemel-en den Hellewaeghen van Brugghe’ met de duivels: ‘Hentje peck, Pluto, Rhadamantus, Mahomet, Asmodeus, Satan, Belial en Leviathan’.

Stamvader Trevanus kwam aan het woord en citeert:

‘Godt lof, hier ben ick bij mijn huisgezin verschenen
Vol pracht en heerlijkheid; mijn droefheid is verdwenen.
Al ben ik buiten in het land, dan hier geweest
Nu ben ik heel gezind dees Brugsch kermisfeest
En dese jubilé met vreugde in doorbringen,
Om wat vermaeck te doen aen dese vreemdelingen.
Wat dunkt u, Aureliaan, van zoveel vreemde lien?

Aureliaan

Ik heb nimmerzeer zooveel bijeen gezien!
Papa! Hoe, komen zij bezien onze kleren?

Trevanus

Neen! Maar zij komen hier begroeten ’t Bloed des Heeren
Dat over 100 jaar in ‘tkristallijne glas
Verheven werd gelijk het van te voren was,
Dat Frederick de Graaf alhier tot Brugge brachte
Wanneer men schreef het jaar elfhonderd veertig achte’.
Enz., enz.

Hoe zagen onze reuzenpoppen er eigenlijk uit? Hun lichaam was meestal van bordpapier gemaakt. Daar bovenop wordt dan soms een kunstige houten kop opgeplaatst. De handen zijn meestal van hout De onderste ledematen zijn vervangen door die van de dragers, die onder de lange rok verborgen lopen.

Wandelende en rijdende reuzen waren voorafgegaan door trommelgeluid en fluit of soms van een ‘moeselaar’ of doedelzakspeler. Niet overal waren ze echter tevreden over deze muziek en werd dit door vioolmuziek vervangen.

Gaan we nu naar het jubeljaar van 1749, waar dat er op 3 en 18 mei van dat jaar de generale processie uitging, volgens de beschrijving van de vreugdeteeckenen van Andreas Wydts:

Toen de ‘Processie van Devotie naer den 12 uren binnen’ was en nadat de ‘Busschieters staende gerangeert voor het Stadt-huys, sonder dan te spaeren poer, dry mael hunne Musquetten ghelost hadden, ten tijde dat het H. Bloedt op de Capelle weg gestelt wierdt’, begon ‘den ommegang van de zeven Triump-Wagens’ ‘de Rijbende of Calvacade’ en ‘de Verthooningen gegeven bij de respectieve Ambachten ende Neringen’.

De ‘Verthooningen’ bestonden uit een heelen reesem gepinte wagens met al de beesten op van den dierentuin en wildemans rondom en heidensche goden, water- en boschgodinnen….Ook Bacchus was erbij. Zo trokken een pelikaan, een arend, een zwaan, een feniks, een struisvogel, een os, eenn nachtegaal, een kemel, een rhinocerus, een krokodil, een walvis en een eenhoorn voorbij.

De pelikaan, die sedert alouden tijden symbool stond voor vader- en moederliefde, thans van de Zaligmaker zelf, die ons in ’t Heilig Sacrament met zijn eigen Vleesch en Bloed spijst, was aangewezen om in de verheerlijking der heiligen een grote rol te spelen. Daarom stelde hij in Brugge in 1749 d’oprechte liefde’ voor. De zwaan beelde op zijn beurt het zinnebeelde uit van de stervende Christus.


De Brugse reuzen uit 1749
Ros Beiaard van Brugge 1749
Het Ros Beiaard van Brugge 1749
En allen, met evenveel devotie, zongen, klongen en dopten dichten af…ter eere van het Heilig Bloed. Dan volgden het ‘Ros-Beyaertpeerdt met de vier Aymons-kinderen daerop sittende en vier Schildt-knaepen te voet’.Het Ros was 25 voet hoog. Bruanus was de oudste broerder. Dan volgden Caucatius, Sanarus en Conigentius. De vier schildknapen heten: Stautavus, Ingelbertus, Vosenus en Fabianus.

De Brugse reuzin Floriana 1749
De Brugse reuzin Floriana 1749
Eindelijk kwamen de Reuzen. Het was immers 53 jaar geleden dat men ze niet meer gezien hadden. Eigenlijk lag het stadsbestuur een jaar ten achter met de viering van dit jubeljaar. De stad Brugge wilde niet eerder beginnen zolang zij van de Fransen niet ontdaan waren. Het feest dat destijds zijn doorgang had, had véél mooier kunnen zijn, want "het speet de Borgers seer, dat sij hun werck niet naer wensch hadden kunnen voltoyen, door tydt gebreck".


De Brugse reuzin Fedelia 1749
De Brugse reuzin Fedelia 1749
Als eerste in de rij zag men reuzin, dochter ‘Floriana’, die 15 voet hoog was. Gevolgd door reuzinmoeder ‘Fidelia’, die 21 voet hoog was, met daarna de nagelnieuwe Reus ‘Germanus’; die 26 voet hoog was.
Reus Germanus was de zoon van Aureliaen en Rosalie uit 1670 en moest grootvader zeggen tegen Trevaen uit 1666. Dat geslacht was immers volledig uitgestorven. Dit volgens Stadsdrukker Andreas Wydts, die woonachtig was in de Breydelstraat in St.-Antonius. Na 53 jaar van afwezigheid, zo vertelt Reus Germanus in de stoet, kwam hij zijn ‘hou en trouw’ bieden aan Prins Karel van Lotharingen, om ons ‘Vlaemsche Recht te helpen Staeven’!

De Brugse reus Germanus 1749
De Brugse reus Germanus 1749
In de ‘Jaerboeken van Custis’(1704-1752), vind men dezelfde Reuzen. Maar in het boek met titel: ‘Beschryvinge van het Dierbaer H. Bloedt Jesus Christi’, uit 1749 gedrukt bij J. Beernaerts (26 blz.) worden de Reuzen en het Ros anders voorgesteld. Ook Beernaerts woonde in de Breydelstraete.

De ergste vijanden van de reuzen

Maar om te besluiten hadden de reuzen ook hun vijanden. Hoe vreemd ook het moge wezen, toch moesten deze goedaardige loebassen alert zijn. Buiten het vuur waren hun gevreesde vijanden, de ratten en de muizen, die hun karkassen stuk knaagden met hun scherpe tanden . Niet alleen dat, maar ook was het de mens zelf, die ooit deze reuzen lieten verbranden.

Het verbod van 1786

In 1786, verbood Jozef II en de koster, die met verontwaardiging de stoeten aanschouwde, om nog zulke vertoningen te laten doorgaan. Vervolgens zorgde de Franse Revolutie, de Scansculotten ervoor, dat zij op de brandstapel terechtkwamen, onder het zingen van een dolle ‘Carmagnolle’ en van het huilen van een woeste ‘ça ira’.
Het waren de oorlogen, die de dorpen en steden verwoesten en zo de bloeiende oorden in vormeloze puinhopen deden herschapen. Maar geen enkel van deze machten slaagde er ooit in, om het geslacht der reuzen uit te roeien…

We maken een sprong naar 1947

In West-Brugge maakten de inwoners in 1947, de geboorte mee van een eerste nieuwe reus, die naar de naam Gravin d’Essar zou luisteren’. Het jaar daarop in 1948, kwam reus Portos haar vervoegen. Twee jaar later in 1950, was het terug feest in de wijk van West-Brugge, want reuzin en marktkraamster Moeder Louise, deed haar intrede. Het was nog niet gedaan, want in 1954, maakte Medard De Cloedt (1907-1965), zijn laatste Brugse reus, Robrecht van Bethune.

Zijn inspiratie tot het maken van reuzen moet gezocht worden bij het betrekken van het café ‘Wit Huis’ destijds gelegen op de hoek van de Smedenstraat en Guido Gezellelaan. Op zijn zolder lag er een loodzware plaasteren reuzenkop.  
Brugse reuzen op de Burg in 1957 vlnr.: Gravin d'Essar (1947), Portos (1948), Moeder Louise (1950) en Robrecht van Bethune (1954)
De vier Brugse reuzen op de Burg in 1957 vlnr.: Gravin d'Essar,
Portos, marktkraamster moeder Louise en Robrecht van Bethune.
Deze Brugse reuzenfamilie werden door wijlen Medard De Cloedt
(1907-1965) tot leven gebracht.
Hoe deze er daar terecht gekomen was, wist niemand, die ooit destijds deel hadden uitgemaakt van zijn folkloristische groepering nog te herinneren. Optillen lukte helaas niet!
Naar verluidt heeft men deze kop moeten stukslaan om het naar beneden te kunnen brengen.

Na het overlijden van Medard De Cloedt in 1965, bezieler en ontwerper van zijn vier loebassen, treurden de reuzen om het verlies van hun schepper. Zij bleven lange tijd opgeborgen en bleven doelloos voor zich uitstaren.

Misschien nog dit: ‘ De reuzen van Nevele, vooral Wouter van Nevele en Joanna van Beveren, tonen vele gelijkenissen met gravin d’Essar en Robrecht van Bethune'. Er wordt in hun voorstelling en herkomst van beide reuzen, naar Medard De Cloedt verwezen.

Bronnen:

Zie het boekje geschreven door Dr. C. De Baere (N.V. Standaard-boekhandel- Brussel uit 1930), dat gaat over: ‘Onze Ommegangsreuzen’.
Vervolgens ook Biekorf ‘H. Bloedprocessiën’, door H. Rommel, jaargang 1900
Jaerboeken van Custis. Onder Carel den V Keyser XXXII Graeve


Foto’s: verzameling Noël De Mey
© SABAM

Op de hoogte blijven?  Abonneer je op mijn feed.
Noël De Mey